‘Heb jij zelf ooit een gesloten gemeenschap meegemaakt? Van dichtbij?’
Het gesprek met mijn redacteur was bijna ten einde toen hij me de vraag stelde. Zoals altijd hadden we eerst wat smalltalk uitgewisseld, daarna zijn commentaar besproken en tot slot dachten we even na hoe we het boek in de markt konden zetten. Na enkele losse flodders zeiden we dat er nog genoeg tijd was om na te denken. Er was altijd nog tijd.
Het antwoord op zijn vraag zou een haakje kunnen zijn. Om uit te gooien in de hoop dat er een journalist aan blijft hangen. In het persbericht schrijf je dan dat het boek gaat over een gemeenschap die zich op een eiland heeft afgesloten van de maatschappij. De auteur heeft, zou je subtiel noteren, geput uit zijn jeugd in een commune op de Veluwe.
De journalist denkt vervolgens: gelukkig, dáár kun je iemand over interviewen. Over fictie praat het zo lastig. De lezer moet eerst het hele verhaal uitgelegd krijgen. De werkelijkheid werkt beter in de krant.
‘Nee’, zei ik tegen mijn redacteur. ‘Niet echt.’
Ik ben niet opgegroeid in een commune op de Veluwe. Ik heb me wel ingelezen over sektes, the Amish, refo’s op de Bible Belt, de geschiedenis van Schokland, over de folklore op Ameland, over Urk, over van alles, maar het verhaal was toch echt fictie, zei ik, en ik wilde er nog aan toevoegen: helaas.
Pas dagen later schoot me te binnen dat ik wél een min of meer gesloten gemeenschap heb meegemaakt. Van dichtbij. Ik werd lid van het corps, toen ik 19 was, en woonde een paar jaar op een dispuutshuis.
Ik kan me herinneren hoe dwingend de groepscultuur kan zijn, vormend ook, hoe je een eigen taaltje ontwikkelt samen en andere groepen je vijand worden, meestal ironisch, al is die scheidslijn dun. Ik weet dat je soms, als je de ogen van anderen op je voelt, iets verder gaat dan je vooraf van plan was en dat je vergeet hoe de buitenwereld naar je kijkt. Ik weet ook hoe je achteraf terugkijkt en kan denken: waren wij dat?
Nee, dat ga je niet in een persbericht zetten over een boek dat zich op een conservatief en christelijk eiland afspeelt. Op een eiland dat ooit een eiland was in de Zuiderzee, toen werd omsloten door land, Flevoland, en nu in het boek weer een eiland is geworden, in een alternatieve werkelijkheid.
In het persbericht staat nu dat de onderwerpen die ik volg voor de krant – cultuurstrijd, de opkomst van alt-right, de neiging van gelijkgestemden om zich terug te trekken in eigen kring – me inspireerden tot een roman. Zo zetten we de deur naar de werkelijkheid, en mijn rol daarin, toch nog op een kier.
Er heerst in de Nederlandse cultuur al jaren een alomvattende dominantie van het waargebeurde, het persoonlijk doorleefde of in elk geval het zeer herkenbare. De bestverkopende boeken zijn biografieën, grote speelfilms zijn bijna altijd gebaseerd op waargebeurde feiten, of het zijn boekverfilmingen, of het zijn romcoms die zich in Amsterdam afspelen, met gezichten die we kennen. Populaire toneelstukken en musicals gaan over bekende figuren of zijn remakes van bekende films en boeken.
In de hoop de afstand tot de lezer te beslechten proberen uitgevers romans te verkopen alsof het geen romans zijn. Soms ontbreekt het woord roman voorop het boek. Ze hopen het publiek te overtuigen: dit vergt echt niet zoveel inbeeldingsvermogen, het is net het echte leven, of het leven van iemand die je kent. Een nieuwe roman van een schrijver wordt vaker dan niet aangekondigd met de woorden: zijn/haar persoonlijkste tot nu toe.
De populairste literaire debuten van het afgelopen jaar heten De geschiedenis van mijn seksualiteit en Ik ga leven. De eerste heb ik gelezen, erg geestig, en op momenten ontroerend. Ik heb het idee dat ik de hoofdpersoon, vernoemd naar de schrijver, aardig ken. Op de cover van de tweede staat de auteur afgebeeld. Door de geciteerde fragmenten in de recensies had ik geen zin om het te lezen, maar in de interviews werd geen onderscheid gemaakt tussen schrijver en personage.
Je kunt het geen enkele schrijver en geen enkel afzonderlijk boek kwalijk nemen. Er zijn geweldige autobiografische en op waarheid gebaseerde romans. Zoals de racist zich zou verdedigen: mijn beste vrienden zijn autobiografische boeken! Of schrijven ze. Het zijn al die boeken tezamen die me soms moedeloos maken.
Het heeft geen zin je ertegen te verzetten. En toch is dat wat ik een beetje doe met mijn nieuwe boek. Het leek me zo leuk een wereld te creëren, een geheel eigen universum, niet als Tolkien of George Lucas, geen wezens of fantasiebeesten, maar een wereldje dat langzaam ontstaat in het hoofd van de lezer en dat hem wel vaag doet denken aan de onze, maar waar net andere wetten gelden, een eigen logica.
Op Twitter kondigde ik mijn roman aan met de woorden: ‘Mijn minst persoonlijke boek ooit.’ Of het waar is weet ik niet zeker.
Het decor van mijn debuut was overduidelijk geïnspireerd op mijn eigen jeugd. Vele vragen volgden. Heb je dat personage op mij gebaseerd? Wat vond X ervan dat je hem zo flauw neerzette? Van mijn vader kwam de leukste reactie: hij had zelf ervaring met het schilderen van portretten, dus hij wist ook wel dat je dan bepaalde aspecten uitvergrootte en andere negeerde, zo maakte je een personage.
Juist omdat niemand iets zal vermoeden bij dit nieuwe boek was het erg makkelijk om te putten uit mijn omgeving. Was het veilig om m’n duisterste gedachten aan een personage te schenken. Van mijn geliefde heb ik al gehoord dat ze heus wel doorhad wat ik allemaal van haar had gejat, welke trekjes, dat ik het nog zo subtiel kan verpakken in een personage dat verder helemaal niet op haar lijkt, maar dat het méér dan duidelijk was.
‘Voor jou wel, ja’, zei ik.